regular

Waarom GenX geen veilig alternatief is voor C8

Het balletje
kwam aan het rollen dankzij onderzoek van het journalistiek platform
Follow
the Money
.
Daar verscheen in september 2015 een doorwrochten verhaal naar aanleiding
van de situatie rondom een teflonfabriek van chemiereus Dupont in het
Amerikaanse West-Virginia. Omwonenden en arbeiders hadden aantoonbaar
vaker nier- en leveraandoeningen, waaronder kanker. Uit metingen was
gebleken dat ze sterk verhoogde bloedwaarden van de stof
perfluoroctaanzuur (PFOA) hadden. De grote vraag die werd opgeworpen:
geldt deze situatie ook voor de fabriek in Dordrecht?

In
elk geval ten dele, maakte het RIVM op 24 maart 2016 bekend. Het is
waarschijnlijk dat omwonenden via de lucht ‘langdurig aan hogere
waarden zijn blootgesteld dan de door het RIVM vastgestelde
grenswaarde voor chronische blootstelling,’ valt te lezen in het
persbericht. Mogelijk 25 jaar lang. ‘Als er geen sprake was geweest
van een overschrijding was verder onderzoek niet nodig geweest,’
zegt Joke Herremans van het RIVM. ‘Maar dat is helaas niet het
geval.’

PFOA is een
perfluorverbinding. Dat zijn heel rigide, moleculen van koolstof en
fluor, die strengen vormen waar weinig ander materiaal tussen kan
komen. Perfluorverbindingen zijn ideaal voor het maken van water- en
vetafstotende materialen, omdat ze inert zijn en vrijwel al het
andere materiaal afstoten. PFOA zit daarom in de teflonlaag in
anti-aanbakpannen (het verbindt teflon, C2F4, met metalen), in
brandblusmiddel maar ook in dozen van afhaalpizza’s en
popcornbakjes – om te voorkomen dat het karton slap wordt van vocht
en vettigheid.

Helaas
kleven er ook nadelen aan PFOA. Zowel in de natuur als in het
menselijk lichaam blijken ze zeer moeilijk afbreekbaar,  vertelt Pim
de Voogt, hoogleraar chemische-biologische interacties in aquatische
ecosystemen aan de Universiteit van Amsterdam. ‘En omdat ze lijken
op vetzuren, komen ze na inname in de lever terecht, waar ze
vervolgens ophopen.’

De Voogt
werd al in 2006 coördinator van een grote studie naar de toxiciteit
van PFOA. In 2008 bepaalde de Europese voedselveiligheidsautoriteit
EFSA een acceptabele dagelijkse hoeveelheid, die onder meer in
Nederland nog steeds wordt gehanteerd, op basis van wat er in 2006 op
grond van voornamelijk proefdierstudies bekend was. ‘Maar inmiddels
zijn we tien jaar aan onderzoek verder, en weten we dat die waarde te
hoog is,’ zegt De Voogt. Zo werd onder meer duidelijk dat de mens
slechter is in het afbreken van PFOA dan proefdieren en dat dat een
relatief lage blootstelling aan PFOA het afweersysteem van kinderen
kan verzwakken.

PFOA staat
dankzij deze bevindingen op een lijst met ‘zeer zorgwekkende
stoffen’, vanuit de Europese Reach-regelgeving, maar verboden is de
stof nog niet. Zowel in Europa als de VS werken bedrijven op
vrijwillige basis aan het uitfaseren van de stof. Bedrijven zoals
Dupont willen PFOA vervangen door andere perfluorverbindingen, maar
volgens De Voogt is dat ‘lood om oud-ijzer’. ‘Die stoffen
bevatten kortere koolstofketens, maar zijn net zo persistent.
Bovendien zijn ze juist minder goed uit water te verwijderen.’

De Voogt is
co-auteur van de in mei 2015 verschenen Madrid
Statement

in het tijdschrift Environmental Health Perspectives, waarin
wetenschappers zich uitspreken voor een verbod op alle
perfluorverbindingen. Ze zouden vervangen moeten worden door heel
andere stoffen, bijvoorbeeld op basis van siliconen. ‘Uit al het
onderzoek blijkt dat wanneer je dat niet doet, het probleem steeds
terugkeert.’

In Dordrecht
wordt inmiddels geen PFOA meer gebruikt, maar in juli bleek dat de stof in 2012 was vervangen door de vrijwel identieke stof GenX. Of de omwonenden
daadwerkelijk gezondheidsschade hebben opgelopen is nog niet bekend.
Om dat te achterhalen adviseert het RIVM aanvullend epidemiologisch
literatuuronderzoek. ‘Bij het opstellen van het rapport bekroop ons
de teleurstelling: hadden we dat niet eerder kunnen doen?,’ zegt
Herremans. ‘Maar als je langer wacht met überhaupt iets te
publiceren, groeit de onrust ook alleen maar.’

Dit artikel is een update van een stuk dat eerder verscheen in vakblad C2W lifescience