‘Ik heb alleen scholfilet mevrouw.’ Met een joviale grijns, zijn ogen glinsterend als het gouden hangertje in zijn linkeroor en zijn handen in zijn zij kijkt de jongen vanuit de viskraam neer op de drommende menigte, en op de vrouw met het briefje van vijf in haar hand die zojuist vroeg om kibbeling.
Het is Vlaggetjesdag op Urk. De dag waar de Urkers het hele jaar naartoe leven, en waarop het voormalig eiland wordt overspoeld met dagjesmensen, aangevoerd met pendelbussen vanaf de uitgestrekte parkeerweide. Op Vlaggetjesdag wordt de vloot geschouwd, en de Hollandse vis gepromoot.
De vrouw had het kunnen weten, vandaag staat de schol centraal. Alle kramen zijn behangen met vlaggetjes: 100 procent schol. De platvis heeft het in tegenstelling tot zijn luxe broertje tong zwaar door de concurrentie van goedkope witvis uit verre oceanen en kweekvijvers, vooral pollak en tilapia. Het is te lezen op een spandoek dat een van de aangemeerde kotters siert:
Tilapia en andere troep, maakt van de visserij een kleine groep.
Het zijn de spandoeken die op deze stralende, drukbezochte dag de minder florissante werkelijkheid doen doorschemeren. De visserij staat onder druk. Alles moet duurzamer, de Europese wetgeving wordt steeds strenger, ondertussen stijgen de brandstofkosten en dalen de marges.
Terwijl milieu-organisaties en beleidsmakers zich druk maken over het leeg raken van de wereldzeeën, ploegen de voormannen hier om aan het eind van het jaar een zwart cijfer onder de streep te kunnen noteren. Steeds minder schepen blijven over. Op Urk, dat grotendeels drijft op de visserij en door het hoge geboortecijfer de meest jeugdige bevolking van Nederland heeft, houdt dat de gemoederen bezig.
Het is niet voor het eerst dat de Urker visserij het zwaar heeft. Bij de voltooiing van de afsluitdijk in 1932 werd Urk afgesloten van de zee, maar handelsgeest en toewijding deed de vissers naar de Noordzee trekken. Nog altijd is de Urker visafslag de grootste van Nederland.
De vrouw van de vijf euro knikt. ‘Doet u mij maar twee porties.’ De jongen steekt zijn vingers op naar zijn collega’s boven het dampende frituurvet. Zijn gouden oorbel heeft de vorm van een kotter. Een traditie van vissermannen, die hun begrafenis garandeerde wanneer ze van boord sloegen en elders aanspoelden. Dat symbool zal hij blijven dragen, ook als hij straks misschien een baan zal moeten zoeken op het vaste land. Maar voorlopig straalt hij geloof uit in de toekomst van de visserij. Urkers geven niet snel op.