“Ja, laat maar een boertje. Een boertje voor het broertje.”
We zitten op de bank. Je hebt net je flesje leeg, zit tegenover me op mijn schoot, plukt aan mijn shirt en lacht. Je lacht zoveel, we vragen ons haast af waar we het aan verdiend hebben.
Gek is het. Je grote kleine broer zou morgen twee jaar geworden zijn. Twee jaar al weer. Met je krappe zes maanden ben jij nog veel te jong om het te beseffen, maar je kijkt wel naar hem.
Je nieuwsgierige blik is gericht op zijn hoekje, naast de tv. Zijn foto naast een speelgoedvliegtuigje. Waarschijnlijk zie je vooral het vliegtuigje, maar ik vind het fijn dat je zijn kant op kijkt. Dat je ons al een krap halfjaar intens gelukkig maakt, maar je grote kleine broer niet doet vergeten.
Er komt een klein golfje melk uit je mond. Ik veeg het weg met je slab en druk je stevig tegen mijn borst.
Voor het eerst in zes maanden prikken er weer tranen achter mijn ogen. Een mengelmoes van weemoed en dankbaarheid. Ik laat ze lopen. Veeg ze af aan je haar, je unieke bos haar. Zou je broertje ook zoveel gehad hebben? Een paar krulletjes had hij in elk geval al, die zag ik pas van onder zijn mutsje op de laatste dag dat hij bij ons was.
Ik weet zeker dat hij net zo vrolijk, lief en wijs was geweest, als jij nu al bent. Alsof de levenservaring waarvan je nog geen weet hebt, al in je geest verankerd is.
Alsof je voelt dat hij er altijd is.