‘Kunnen ze me niet in coma brengen en over negen maanden wakker maken, als alles goed is gekomen?’ Je legde het staafje op tafel en kroop tegen me aan. Je wist het eigenlijk al een week, durfde het nog niet te testen, maar sinds vijf minuten stond het vast. Twee streepjes: één voor blijdschap, één voor blinde paniek.
Na maanden van verhitte strijd en bittere rouw, waren we die eerste weken als zombies. Alsof we om alle zware emoties in te dammen ook alle lichte moesten lamleggen, bevangen door een totaal gebrek aan onbevangenheid.
Daarom deden we nog even alsof er niets was veranderd. Daarom hielden we het zo lang mogelijk stil. Zolang niemand verwachtingen had, zou de kans op teleurstelling het kleinst zijn. Nog even geen felicitaties, nog even geen misverstanden.
Wat zouden ze denken?
Dat alles weer goed was. Dat die andere fase nu achter ons lag. Dat we nu geen moeite meer hadden met andere buiken, andere baby’s, andere ervaringen. Dat wanneer er straks een levende baby was, die andere vergeven en vergeten zou zijn. Dat Mikki zou verschrompelen tot niets meer dan een gemiste kans, een vage herinnering, weggespoeld door een golf van geluk.
En dus stelden we het uit, week na week, ver voorbij de gangbare grens. Geen aankondiging op Facebook. Geen filmpjes of echofoto’s in whatsappgroepen – alleen voor nabije vrienden en familie. Misschien straks, dacht ik, over een paar weken, slingeren we het de wereld in. Nog even niet.
Het is de vrees weer te falen, weer te verliezen, die je ervan weerhoudt je rijk te rekenen. Die vrees besluipt je, grijpt je plotseling naar de keel, doet je hart in je borstkas dreunen en landt als een steen in je maag.
‘Je hebt pas rust als je dat kind levend in je armen hebt,’ zei een verpleegkundige bij een nacontrole. Ze had zelf twintig jaar geleden hetzelfde meegemaakt. Eerst zien, ruiken, horen, voelen, dan geloven.
En toch, langzaam, neemt de hoop de overhand, zoals een ontembare verliefdheid de angst voor teleurstelling overwint. We willen het ons nieuwe kindje ook gunnen. Het durven verwachten. Het omarmen, met dezelfde liefde die bij Mikki zo radeloos in het luchtledige tastte.
‘Kunnen jullie er een beetje van genieten?’ Vroegen mensen die het al wisten voorzichtig. Het vocabulaire van zwangerschapsmedeleven kent maar weinig woorden, het decor maar één kleur.
‘Genieten zou ik het niet noemen’, antwoordde ik dan, ‘maar we leven er wel naartoe.’
En dus besloten we te vertellen, te schrijven, te delen hoe dubbel het is. Ondertussen doen we wat we kunnen, wat in onze macht ligt, regelen wat er te regelen valt. Kijken we uit naar dat waarvan we nog niet durven dromen.
Langzaam ebt ook de boosheid van de afgelopen maanden weg. We hebben even niet de energie om bezig te zijn met falende verloskundigen, integrale geboortezorg, belangenstrijd en de alles-moet-natuurlijk-doctrine.
Voor die zaken is geen plaats in onze cocon. Die is nu gevuld met steeds de volgende horde. Ik kijk in mijn agenda. Volgende week: twintigwekenecho.
Baby steps.