regular

Kruid

Het moet vooral de keuken geweest zijn, maar feitelijk rook zijn hele huis ernaar. Jan-Maarten, zo heette mijn vriendje. Jan-Maarten Kruyt. Hij kon zo het register voor toepasselijke namen in.

Het was iets dat ik van al mijn vriendjes, mijn familie ook trouwens, herkende en onthield: de geur die me tegemoet kwam wanneer ik hun huis betrad.

De meeste huizen waren weinig spannend. Daar rook het naar wasverzachter, naar schoonmaakmiddel of, het ergst, naar niks. Vriendjes met huisdieren hadden een veel karakteristiekere huisgeur. Meestal knokten hun ouders er tegen, omdat ze zo graag dat dier wilden, maar de bijkomende nadelen niet wensten te accepteren. Tevergeefs natuurlijk, vooral honden drukken onmiskenbaar een stempel op de huisgeur.

Toch kwamen die huizen wat geurintensiteit betreft niet in de buurt van het huis van de familie Kruyt. Het huis, waarvan ik me verder vooral de tuin herinner, en in het bijzonder de vijver die daar in lag. Prachtig was die. In zijn lelijkheid, maar ook in zijn bijzondere attractie: de vader van Jan-Maarten had een kuil gegraven naast de vijver, en een glasplaat geplaatst waardoor je onder water in de vijver kon kijken. Een typisch voorbeeld van een prachtig idee waarvan in de praktijk weinig overbleef, omdat het water troebel was en het glas niet schoon te houden viel, maar wat was het een mooi idee! Iedere keer dat ik Jan-Maarten bezocht moest ik wel even onder de vijver kijken, gewoon omdat het kon. Van sommige ideeën maakt het niet uit dat ze niet werken, die ontlenen hun bestaansrecht aan hun intinsieke verbeeldingskracht.

Maar terug naar die geur.
De eerste keer dat ik bij Jan-Maarten binnen kwam raakte ik echt van slag. Mijn neus was zo overweldigd en overvraagd, dat al mijn andere zintuigen zich ook even geen raad wisten met de prikkels die ze te verduren kregen. Ik knikkerde met mijn ogen, drukte met mijn vingers op de flapjes voor mijn gehoorgangen, probeerde mijn zintuiglijke balans te hervinden.

De keren dat ik terugkwam bij Jan-Maarten deed ik vermoede pogingen om de geur te ontrafelen. Wat was het? Waar kwam ie vandaan? Wat was de bron? Ik had daar steeds een paar minuten voor, de tijd waarin je neus went aan een geur en die steeds meer naar de achtergrond doet verdwijnen. Ik merkte dat de geur karakteristiek was, maar elke dag een beetje anders.

Ik wist wat de basis was: kruiden. Kruiden die de dag ervoor waren gebruikt in het eten. Ik had Jan-Maartens moeder wel eens bezig gezien in de keuken en als ze ergens niet zuinig mee was, waren het de kruiden. Maar hoe kon die geur dan zo blijven hangen? Ze hadden geen afzuigkap zoals anderen. Wellicht gebruikten ze meer dan de ouders van mijn andere vriendjes, maar was dat het?

Ik stelde me voor dat in de kastjes, achter de gesloten deurtjes, alle zakjes en potjes met kruiden open stonden, hun geuren verspreidend, strijdend met elkaar om dominantie. Nadat ze gebruikt waren was de ordening anders, met een andere hoofdgeur als resultaat. Zo probeerde ik me steeds voor te stellen hoe de kruidenpotjes nu weer geordend waren. Ik keek naar de kastdeurtjes, lonkend, zó nieuwsgierig om te zien wat het antwoord op mijn raadsel was. natuurlijk kreeg ik dat antwoord nooit te zien.

Dat kon natuurlijk niet, zomaar een kastje open trekken bij een vriendje thuis. Zelfs al had je daar zo’n dwingende reden toe.