Ja, ik zag het wel zitten, zo’n weekend in een pitstraat. De straat met meer leven, meer spanning, meer sensatie dan welke straat ook. De straat waar raceauto’s stoppen voor verse banden, een lap over het vizier, een paar liter brandstof, om na een tel of tien met piepende banden weer weg te scheuren. Maar ook: de straat waar wordt gesleuteld, gedacht, uitgestippeld, overlegd, voorbereid, besloten.
En dus sta ik daar, met mijn pen en blocnote, tussen tien mannen in roodzwarte kleding, druk in de weer. Tussen stapels autobanden, gereedschapslades en voor mij nu nog ondefinieerbare apparaten. Ze ontvingen me vriendelijk, de mannen. Britten. ‘Als je iets te vragen hebt, gewoon doen, drukte de manager me op het hart. ‘Wij hebben geen geheimen.’ En dus sta ik drie dagen lang met mijn met benzinedampen en rubberresten gevulde neus bovenop alles wat hier gebeurt. Zet ik snel stapjes opzij voor voorbij rollende autobanden, binnensmonds vloekende techneuten en uitgeput uitgestapte coureurs. Vraag ik voorzichtig wat er mankeert aan de haperende motor, de karige klassering. Ik sta daar, observeer, en absorbeer.
Het diepst tot me door dringen de geluiden. Tot op het bot. Het gehuil en vervaarlijke gebrom van de motoren. Zoveel kracht, zoveel intensiteit, dat je haren er van overeind gaan staan, dat je voorstellingsvermogen eerst hapert en dan tot voorbij de limieten doorslaat. Een wagen wachtend om weer te mogen vertrekken, ongeduldig grommend, loeiend, als een hond wachtend op zijn door de lucht vliegende stok. En dan, het bordje omhoog, wielen spinnen, weg is ie.
Het is een vreemde wereld, de racerij. Mannen, in privé-persoon of namens bedrijven, smijten duizenden, soms miljoenen euro’s neer om hun hobby te financieren, van achter een stuur of een goed glas champagne. Vrouwen, hier alleen in de rol van hooggehakte attracties of meegesleepte moeders van vaderskinderen. Jonge fanaten met vegen op hun gezicht en eelt op hun handen, verbeten hun weg sleutelend naar succes, naar het allerhoogste niveau misschien wel. Levend op niets dan koffie, cola en candybars, denkend aan niets dan de optimale afstelling van de wagen. Pas dan, als het kan, weer even de ontspanning, de grappen, de gulle lach.
Zoveel toewijding, maar ook zoveel berusting. Haast nergens ligt winnen en verliezen zo dicht bij elkaar als in de autosport. Een vreemde manoeuvre, een oude afrekening van een concurrent, een falende bolide en een heel weekend is verloren. Een perfect afgestelde auto die nergens komt, geleid door een coureur in slechten doen. Een stevige regenbui die de gladiolen in een klap doden kan. Ze weten het, de mannen in dit vak. In die zin zijn het net wetenschappers: wie niet om kan gaan met teleurstellingen, met geen loon naar werken, met pech of onkunde buiten je eigen macht, die was al lang weggeweest. Slikken, doorgaan, en op zoek naar de volgende zegening.