regular

Fietsexamen

Vandaag was het weer zover: honderden groep-achtertjes lieten hun fietsvaardigheid zien in het centrum van Utrecht.

Bijna reed ik er twee van hun sokken, maar gelukkig keken zij wel goed uit.
Ze hebben het maar zwaar, in een stad waar niemand ergens rekening mee houdt behalve de volgende afspraak. Dan had ik het een stuk makkelijker, dertien jaar geleden.

Ik weet het nog goed. Na een natte kus van mijn moeder en een bemoedigende schouderklop van mijn vader stapte ik op mijn gammele tweewieler. M’n vader had de vorige avond nog doorgebracht in de koude schuur, om het brik door de APK te krijgen.
Een uur later zat ik met trillende armpjes op mijn fiets. Drie minuten na elkaar werden we de weg op gestuurd – ik voelde me als mijn wielerhelden in de proloog van de Tour de France.

Al voor de eerste afslag merkte ik dat mijn vaders verwoede pogingen – en het keurend oog van mijn schoolmeester – gefaald hadden. Mijn linkertrapper weigerde dezelfde kant op te draaien als ik wilde. En mijn spatbord maakte van mijn achterwiel een blok aan mijn been. Het zweet brak me meteen al uit.

Blik op de weg. Ik zag de eerste pijl opdoemen; linksaf, een lange rechte weg op.
Ik probeerde dit relatieve rustpunt te gebruiken om mijn hart in een gezond slagritme te krijgen en de verkeersregels te recapituleren. Het enige wat in mijn gedachten opkwam was een rij totaal irrelevante verkeersborden: niet inrijden, adviessnelheid 60 km per uur, maximaal 4,8 ton, paddentrek…

Tien minuten was ik onderweg en langzaam begon het blok aan mijn been zijn zure vruchten af te werpen. Het zweet stond inmiddels op mijn rug en sijpelde tussen mijn billen richting mijn sokken. Terwijl ik voor mijn gevoel steeds harder moest trappen, kroop de verlamming in mijn benen. Ik durfde niet achterom te kijken.

Daar doemde een observatiepost op. Ha, de moeder van mijn beste vriendje, dat moest niet teveel problemen opleveren. Ik stapte af om een stempeltje te halen maar besefte net op tijd dat het geen Elfstedentocht was.
Hier stond mijn verkeersdiploma op het spel, mijn ticket naar zelfstandigheid! Voortaan zou ik mijn vader met een ferme knik laten weten dat hij me niet meer hoeft te duwen tegen de wind in. Zou ik aan de buitenkant mogen rijden, als ik met mijn vriendjes naar het sportveld reed. Zou ik alleen naar de supermarkt mogen om lege flessen in te leveren. Dit mocht ik niet verpesten!

Ik herpakte mezelf, excuseerde me tegenover de dames – die het wel leken te begrijpen – en stapte weer op. In mijn ooghoek zag ik nog net Joost opduiken, de jongen die vlak achter me gestart was. Dit gingen twee zenuwslopende laatste kilometers worden.

De stop had mijn benen heel even de tijd gegeven om bij te komen en met al mijn krachten zette ik aan om Joost voor te blijven. Tevergeefs: na een paar honderd meter sloot een tweede klasgenootje zich bij ons aan. Vanaf zijn beschutte plek achter me begon Joost me dingen in te fluisteren.
“Nou, jouw ouders hebben goed voor je gezorgd zeg!”
“Zie je wel, nerds kunnen niks behalve boeken lezen.”
“Waarom ga je niet met die rollator van je oma?”
Tranen drongen zich op achter mijn ogen.

Vlak voor de laatste bocht keek ik om en zag ik dat ook een vierde klasgenootje zich bij ons gezelschap gevoegd had.
“PAS OP!” Schreeuwde Joost plotseling. Van schrik trapte ik keihard op mijn rem en kwam slippend tot stilstand. Een halve meter voor me gaapte een brede natte diepte.
Was ik bijna met mijn hakken in de sloot geëindigd.
De anderen waren ternauwernood op tijd van hun fiets gesprongen om een kettingbotsing te voorkomen. Met een hoofd als een stoplicht krabbelde ik op en zette de karavaan opnieuw in gang. We waren er bijna.

Vol verbazing keken de meester en eerder aangekomen klasgenootjes naar het zwaan kleef aan tafereel dat het schoolplein op kwam. Hijgend kwam ik tot stilstand. Met een waas voor mijn ogen gooide ik mijn fiets neer en dook de klas in.
Het was wachten op de uitslag, maar ik wilde het niet weten. Ik wilde alleen maar wegrennen. Die fiets nooit meer zien. Ik zou mijn step wel weer uit de tuin opgraven. Nooit meer fietsen.

Om me heen klonken zuchten en kreten van blijdschap, maar ze drongen niet tot me door.
Tot plotseling mijn naam door het klaslokaal schalde “Jop, voldoende”.
Langzaam trok de waas weg. Voor me doemde mijn beste vriendje op, die me om de nek vloog. “We hebben het gehaald man! We gaan in de zomer alleen naar het zwembad fietsen!”