Freelance wetenschapsjournalist Jop de Vrieze was bijna drie jaar lang coronareporter voor met name De Groene Amsterdammer en Nieuwsuur. Hij vraagt zich af: wat zijn de journalistieke lessen van de coronapandemie? Aflevering 1 met de mediadeskundigen.
Villamedia Magazine, 17-08-2023
Niet lang nadat ik me begin 2020 als wetenschapsjournalist op het coronavirus had gestort, kwam er een intensief whatsapp-contact op gang tussen mij en een vriend. Allebei biomedisch opgeleid, volgden we de corona-perikelen kritisch, zij het met een duidelijk andere insteek. Hij tegendraads en sceptisch. Ik veel meer overtuigd van de ernst van het virus.
Waar ik me die eerste maanden in De Groene Amsterdammer vooral druk maakte of onze overheid de dreiging wel serieus genoeg nam, vroeg hij zich af of de maatregelen niet meer kwaad dan goed deden. Bijna non-stop bestookten we elkaar – altijd met respect – over het thema. Eén vraag die hij stelde prikkelde me: ‘de experts zeggen dat niemand immuun is voor dit nieuwe virus. Maar klopt die aanname wel? Er zijn ook andere, onschuldige coronavirussen? Als mensen die daar pas mee zijn besmet ook (enige) afweer hebben tegen dit virus, dan lopen er minder mensen risico ernstig ziek te worden dan wordt gesteld.’
Begin juli 2020 schreef ik in De Groene dat er hierdoor inderdaad sprake zou kunnen zijn van ‘kruisimmuniteit’. Wel voegde ik toe: ‘Toch betekent dit niet dat het streven naar groepsimmuniteit weer aantrekkelijk wordt. Daarvoor is er nog te weinig bekend over de mate waarin de reeds aanwezige en opgebouwde immuniteit ook echt de verspreiding stopt, om zo de kwetsbaren te beschermen.’
Inmiddels is het haast niet meer voor te stellen hoe alomtegenwoordig het coronavirus ruim twee jaar lang zou blijven. Zelfs ik, als voormalig coronareporter, kan me nog amper inleven in de situatie van toen, hoezeer alles wat we deden in relatie stond tot dat virus. Snotneuzen werden angstvallig vermeden, grootouders uit de buurt van kleinkinderen gehouden. Werd er vorig jaar nog regelmatig gerept van een ‘eerste keer sinds de pandemie’, anno 2023 doet elke verwijzing naar het virus belegen aan.
Het is een reflex bekend uit naoorlogse perioden – blij dat het achter de rug is, evalueren doen we later wel. Als er iets na-ijlt, is het hoe weinig we al die tijd ‘mochten’. En langzaam lijkt in de samenleving een sentiment te zijn geslopen: was het middel misschien toch erger dan de kwaal?
Eind juni gooiden onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een knuppel in het hoenderhok. Op basis van een analyse concludeerden zij dat de overheid te weinig nieuwsgierig is geweest naar sceptische burgers en dat de gezaghebbende media vaak hun argumenten terzijde schoven. Er was weliswaar veel aandacht voor critici als Willem Engel en Maurice de Hond, maar de manier waarop dat overwegend gebeurde – aanvallend of beschrijvend – gooide juist olie op het vuur.
Hebben we als media tijdens de coronapandemie ons werk wel goed gedaan? Wat ís eigenlijk onze taak tijdens zo’n crisis? En had ik meer moeten luisteren naar mijn sceptische vriend?
Op het SCP-deelonderzoek naar de media kwam veel kritiek. De onderzoekers analyseerden maar weinig artikelen (zo’n tweehonderd) uit vier kranten. Ze zochten onder meer op door activisten gebezigde termen als ‘disQRiminatie’ (discriminatie van mensen zonder geldige QR-code) en ‘massasurveillance‘, die journalisten niet vanzelfsprekend overnemen. Bovendien komen er in een ander deelonderzoek mensen met sceptische visies naar voren die vergaande complottheorieën aanhangen. Regelmatig halen ze de Great Reset aan – het idee van World Economic Forum-directeur Klaus Schwab om de economie na de pandemie duurzaam te hervormen – als operatie om het kapitalisme te vervangen door een wereldwijde controlestaat.
De SCP-hoofdauteur van de media-analyse, Joep Schaper, kan wegens vakantie niet reageren. Maar volgens coauteur Claudia Hartman, is hun aanbeveling niet om dit soort theorieën een podium te geven, maar wel de ogen en oren meer open te houden voor de onderliggende zorgen en vragen die ook bij een groter publiek leven. ‘Het is goed om de bril van dat heel andere perspectief eens op te zetten.’
Dat klinkt reëel, maar belangrijk is wel het hele plaatje in ogenschouw te nemen. Het coronabeleid had als hoofddoel het overeind houden van de zorg. Het beperken van het aantal besmettingen was een middel, net als het opbouwen van groepsimmuniteit. Zelfs om dit te bereiken waren ingrijpende maatregelen nodig.
Was er meer geluisterd naar sceptische visies, dan was er wellicht meer oog geweest voor de verregaande inperking van individuele vrijheden en uitsluiting van groepen. Maar het is aannemelijk dat de zorg dan wél was geïmplodeerd en veel meer mensen met corona én met andere kwalen waren overleden. Die discussie hebben de sceptici steeds vermeden.
Opvallend is verder dat andere kritische geluiden over het gevoerde beleid in de SCP-analyse niet aan bod komen. De onderzoekers beschouwden dergelijke kritiek als minder fundamenteel, zegt Hartman: ‘Die andere critici trokken de intenties van de overheid niet in twijfel.’
De kritiek kwam van twee kanten: Er was het pleidooi van onder meer het Red Team voor een meer proactieve virusbestrijding, en aan de andere kant was er onder meer Herstel NL, dat pleitte voor het meer overlaten aan eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven om de neveneffecten van de virusbestrijding te beperken.
Aan de flanken bevonden zich twee sceptische groepen: aan de ene kant Viruswaarheid, die het gevaar van het virus overdreven vond en de maatregelen niet gerechtvaardigd. Aan de andere kant was er onder meer actiegroep ContainmentNu, die het beleid inhumaan noemde. Volgens hen wekte de overheid de indruk dat ze het virus bestreed, maar liet het ondertussen bewust zoveel mogelijk besmettingen toe, om via groepsimmuniteit zo snel mogelijk terug naar normaal te kunnen. Die laatste groep stond juist vanuit hun scepsis niet op het Museumplein te demonstreren.
Hoe dan ook heeft een groep Nederlanders zich tijdens de pandemie door de media niet gehoord en vertegenwoordigd gevoeld. Volgens het SCP-rapport vond een derde de media niet kritisch genoeg.
Mark Deuze, hoogleraar mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam verbaast het niets. In Westerse landen schurkt de klassieke mainstream kwaliteitsjournalistiek dicht tegen de sociale orde aan, zegt hij.
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO, een voorloper van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving) publiceerde in 2003 een rapport over deze ‘medialogica’: de media bepaalden niet het discours, maar de inhoud werd er wel steeds meer door bepaald. ‘De nieuwsmedia zijn de decorbouwers van de publieke zaak geworden: door selectie, interpretatie en “framing” beïnvloeden ze de ruimte voor politici en burgers om standpunten naar voren te brengen, debatten aan te gaan en belangen te behartigen.’
Deze medialogica leidt er volgens Deuze toe dat de reguliere media zich vrijwel nooit écht fundamenteel kritisch opstellen. ‘De vragen gaan eigenlijk altijd over details: als jullie dat nu oplossen dan werkt het systeem weer beter.’ De journalistiek beschermt de manier waarop de samenleving is ingedeeld in expertsystemen, zoals de overheid, de politiek en de journalistiek zelf, ‘vanuit de veronderstelling dat dat nodig is om de samenleving draaiende te houden’, aldus Deuze.
Een crisis versterkt deze dynamiek tussen overheid en journalistiek. Pas later komt er meer ruimte voor fundamentele vragen. Dat is geen kwestie van censuur of afspraken: ‘het is echt niet zo dat iemand zegt “jongens we gaan vanaf nu allemaal netjes Mark Rutte-beleid verkopen”, het is een heel primaire respons van het beroep op een crisis.’
Heel gek is die reflex niet. In een crisis is er minder behoefte aan nuance en discussie – uit het SCP-onderzoek bleek ook dat er volgens een derde van de Nederlanders juist te véél aandacht voor alternatieve theorieën was. Bovendien, media voelen een verantwoordelijkheid die in onzekere tijden extra behoedzaam maakt.
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.
Zelf merkte ik dat in mijn berichtgeving over de zeldzame, ernstige bijwerkingen van de coronavaccins. Ik publiceerde er begin 2023 over in De Groene. Het werd in verschillende kampen goed ontvangen, maar de reactie van oud-onderzoeksjournalist Marcel van Silfhout bleef me het meest bij: ‘de volgende keer iets minder meel in de mond’. Ik snapte zijn punt, maar toch: op een dergelijk gevoelig dossier wíl je juist supergenuanceerd zijn.
De tendens om niet van de sociale orde af te wijken werd versterkt doordat het coronadebat moreel van aard werd. Zo’n morele discussie leidt tot zwartwit-denken, tot een indeling tussen ‘goed’ en ‘kwaad’, net als in een oorlog. Mensen die de coronaregels overtraden of die geen vaccin namen werden ‘verraders’ en ‘ondermijners’.
Omgekeerd zagen de activisten zich als ‘het verzet’ en de anderen als ‘wegkijkers’ en ‘handlangers’. De media werden hierdoor onder druk gezet om partij te kiezen en bepaalde ideeën en vragen werden ‘fout’ – ook als die van journalisten kwamen die gewoon hun werk deden.
Hoezeer journalisten onderling die morele normen bewaken, merkte ik toen ik samen met Nieuwsuur-collega Milena Holdert in 2021 een reconstructie van het Nederlandse coronabeleid publiceerde. We toonden op basis van een grondige vergelijking tussen verschillende Europese landen en door ons opgevraagde interne overheidsdocumenten aan dat Nederland, ook lang na de groepsimmuniteits-speech van Rutte, nog steeds het aantal besmettingen liet oplopen zolang de zorg het aankon, mede om zo gestaag groepsimmuniteit op te bouwen. Een collega verweet ons openlijk een complottheorie te serveren. Ook later lieten meerdere collega’s zich ontvallen me tijdens de pandemie ‘activistisch’ gevonden te hebben. Terwijl je het ook kunt omdraaien: wie geen fundamenteel kritische vragen stelt, laat zich opsluiten in de medialogica en blijft hangen in detailvragen.
Al in 2003 waarschuwt de RMO voor de negatieve effecten van de medialogica. Om die te bestrijden moesten burgers weerbaar gemaakt worden, om een tegenmacht te vormen tegen politiek en media. En laat dit nu net de afgelopen twintig jaar gebeurd zijn: de sociale media hebben de burger toegang tot zoveel informatie gegeven, dat ze niet meer overgeleverd zijn aan ‘ons’.
Daardoor gaat de oude medialogica niet meer op – ook al gedragen politiek en reguliere media zich nog wel zo. Politici baseren zich nog veelal op talkshows, kranten en tv-uitzendingen. Media zijn in een defensieve kramp geschoten, gekenmerkt door factchecks van wat zich buiten eigen kringen afspeelt. ‘De factcheck is een ideologisch apparaat’, zegt Deuze. ‘De journalistiek vertelt ermee: wat je ook gelooft of denkt te weten, you are wrong. Kom maar weer terug naar ons.’
Voor een belangrijk deel klopt die boodschap overigens gewoon, zegt Deuze, want journalisten hebben de zaken over het algemeen zorgvuldig uitgezocht. ‘Maar toch is het een heilloze strategie. Het versterkt de mismatch. Je moet met elkaar in dialoog en juist erkennen dat er allerlei waarheden langs elkaar lopen.’
Mensen verlangen van journalistiek erkenning, herkenning en duiding, zegt Yael de Haan, lector kwaliteitsjournalistiek aan de Hogeschool Utrecht. Die ontbrak bij veel mensen, zegt ze. ‘Deze afstand tussen media en burgers was er eerder ook al, maar nu konden ze door het grotere aanbod kiezen uit veel meer kanalen en bronnen.’
De Haan, tevens bijzonder hoogleraar lokale omroep aan de Rijksuniversiteit Groningen, vindt het wel goed dat journalisten blijven afbakenen en benoemen wat er bij hun werk komt kijken. Maar de tweedeling in ‘reguliere’ en ‘alternatieve’ media doet de realiteit geen recht, zegt De Haan, die met haar team onderzoek doet naar veranderende nieuwsconsumptiepatronen. Vrijwel niemand die alternatieve platforms bezoekt, mijdt het reguliere nieuws volledig. ‘De trend die zich tijdens corona versnelde was die richting selectieve nieuwsconsumptie’, zegt De Haan. ‘Mensen kiezen gericht wat ze willen lezen en vergelijken die bronnen met elkaar.’
Dat onderschrijft Maike Olij, die nieuwsmijding onderzoekt voor de Publieke Omroep. Daarbij is er maar een kleine groep, van zo’n 17 procent, die nieuws mijdt omdat ze hun wereldbeeld niet vertegenwoordigd zien. Zo’n 67 procent doet het omdat ze zich daar beter door voelen – ze vinden het gewoon te veel en te zwaar. Dat werpt een ongemakkelijke vraag op, zegt Olij, ‘want journalisten gaan er eigenlijk altijd vanuit dat méér journalistiek je juist tot een beter mens maakt’.
Meer oog voor kritische vragen van verschillende sceptici zou goed zijn, maar dan wel journalistiek en pluriform: vanuit verschillende perspectieven. We zouden de kritiek van activisten en activistische media bijvoorbeeld meer kunnen gebruiken als startpunt voor ons werk. Zoals de RMO in 2003 al schreef: ‘Burgers zijn gediend met een onafhankelijke pers, die zowel de politiek als de ontwikkelingen in de samenleving kritisch volgt en bevraagt. Burgers worden niet wijzer van nieuwsmedia die […]hun kritische zin verliezen ten aanzien van wat burgers doen en wat hen beweegt.’
En mijn sceptische vriend? Recent bleek dat-ie best een punt had: één op de vijf personen beschikt over een gen dat hun immuunsysteem zo op scherp zet, dat afweer opgewekt door een onschuldig verkoudheidscoronavirus, ook bescherming biedt tegen ‘het’ coronavirus. Al had dat voor het streven naar groepsimmuniteit geen verschil gemaakt.
In aflevering 2 van dit onderzoek komen de hoofdredacteuren aan het woord
Waardeer dit artikel!
Als je dit artikel waardeert en je waardering wilt laten blijken met een kleine bijdrage: dat kan! Zo help je onafhankelijke journalistiek in stand houden.