Kilometers had hij al gelopen. Mooie kilometers. Verrassende, avontuurlijke kilometers. Tot aan deze splitsing. Een splitsing die hem dwingt tot een keuze.
Daar sta je dan. De eelt als troffee op je verweerde voeten. Al die kilometers. Kilometers die je gelouterd hebben. Met trots heb je ze stuk voor stuk bijgeschreven op je levenslijst.
Je blikt terug. Op hoe je ouders het eerste stuk met je meeliepen. Eerst je hand vasthoudend, toen loslatend, op afstand volgend. En uiteindelijk zwaaiend en met een traan achter de horizon verdwenen. Ze bleven in je gedachten, maar nu stond je er alleen voor. Met je jutezak en je wijze lessen als bagage. Je vergat ze niet, de wijze lessen, maar zocht ook de grenzen op. Die rand van het pad, soms de berm, soms verder de ruige natuur in. Je raakte niet van het pad, maar wel verslaafd, aan die grilligheid.
Jij bepaalde je eigen weg. Wildernis, dat is waar je naar zocht. En naar jezelf. Die zoektocht, die deed het vuur in jou ontbranden. Geen gebaande paden voor jou, maar smalle bergpassen, steile wegen, het liefs met tegenwind en striemende regen. Daar werd jij warm van. Je dacht je gelijke gevonden te hebben, in dat onberekenbare, ontembare van je omgeving, een omgeving die alles van je vergde.
Je weet het nog goed, hoe je die bergen beklom. Euforisch wanneer je de top bereikte. Dit is hét, dacht je. Maar je leerde ook over de beperkingen. Dat ultieme gevoel, dat zoete van die overwinning op jezelf, op de wereld, had maar een beperkte houdbaarheid. En werd gevolgd door steeds weer die leegte. Die zucht naar het volgende. Die onrust. Het stimuleerde je, maar maakte je ook onverzadigbaar, rusteloos. Wanneer zou dit genoeg zijn? Wanneer had jij je plek gevonden?
Je liep verder. Steeds verder, al wist je niet waarheen. Je voldoening halend uit steeds weer dat nieuwe, dat andere, die nieuwe geuren, smaken, uitzichten, uitdagingen. Je brein absorbeerde alles, als een spons. Maar je merkte niet, dat alles wat je opnam ook weer verdampte, waardoor je ongemerkt steeds weer opnieuw moest beginnen. Weer die drang voelde, geen einde in zicht. Op iedere top maakte je een sprong van vreugde. Bij ieder vergezicht stond je heel even stil. Maar genoot je ook echt? Nam je de tijd? Je omgeving was een décor, maar werd nooit je thuis. Hoorde jij thuis tussen wisselende panelen, of was dit slechts een zoektocht?
Je begon na te denken. Waar deed je het voor? Kon je je ervaringen delen? Je moest verder. Geen tijd te verspillen. Mensen liet je wel toe, als tijdelijk metgezel. Je liep met hen op, tot die ene top. Deelde je geluk. Schudde de hand, en scheidde de wegen.
Zo werd jouw tocht een eenzame tocht. Je merkte het niet, maar stond steeds weer alleen.
Dit was zijn verhaal. Heel lang was dit zijn verhaal. Maar zal het zijn verhaal blijven? Hij beseft het: deze splitsing is cruciaal.
Je kijkt haar aan. Ja, ze staat daar. Ze is daar, voor jou. Wat ga je doen, na die prachtige kilometers, de laatste tot aan vandaag, die je met haar doorbracht. Een rustig stuk weg was het, zoals je het vaker had gehad. Maar dankzij je ontmoeting met haar kon je ervan genieten. Keek je anders om je heen. Durfde je soms te stoppen, om gewoon even wat bramen te plukken uit de berm. Een bij te observeren, wanneer die zich tegoed deed aan de natuur, en jij met hem. Heel ver terug was je haar al eens tegengekomen, maar toen bruiste je geest nog te veel. Maar je vergat haar niet. Tekens lieten jullie achter op de weg. Jij, wanneer je weer eens het pad betrad, en zij, daar waar ze je verwachtte. Zien deed je haar niet, vele kilometers lang. Voelen wel, steeds die verre aanwezigheid. Tot je besefte, dat dit niet voor niks was, en haar opwachtte. Je wist het: dat dit je die rust kon geven, die je op je eigen manier nooit zou vinden. Je voelt de kalmte, terwijl in je buik een ander vuur ontbrandt.
Maar nu staat hij hier. Bij die splitsing. Hij kijkt links, hij kijkt rechts.
Je kijkt naar haar, en weet wat zij denkt. Rechts zie je de dreigende toppen, door mist omgeven. Adrenaline pompt door je aderen, alleen al bij de aanblik. Links, die andere weg. Die van berekenbaarheid. Die van vertrouwdheid. Die weg die velen je voorgingen, velen je zullen volgen, en velen met je zullen nemen. Die weg die je steeds vermeden hebt, bewust en onbewust. Het trok je niet, of je trok het niet. Je wilde anders. Maar maakte dat je gelukkig? Het bracht je veel, spijt zul je er nimmer van hebben. Maar wil je dat, de rest van je leven? Je kijkt naar je voeten. Zullen ze je weer zomaar ergens brengen, of zul jij dit keer de dienst uitmaken?
Je laatste blik, voor die stap, is voor haar. Ze knikt, haar ogen lichten op. Je smelt. En weet het.