Soms doe je zo’n aankoop. Eentje die je de eerste pakweg dertien dagen in een staat van euforie doet verkeren. Zo eentje waarmee je iedereen in je omgeving tot in den treuren lastigvalt. Zo eentje waarvan je na twee minuten gebruik al denkt: waarom heb ik dit ding niet veel, heel veel eerder aangeschaft.
Ik had er al een. Meer dan een jaar. Hij deed het best prima. Best prima ja, en daar bleef het dan ook bij. Hij kostte maar een beetje en dus was ingecalculeerd dat ie nu eenmaal niet harder dan achttien kilometer per uur ging – er stond niet voor niks ‘Limit’ op. Dat ik me daardoor moest schikken in een bijrol op de rechter fietspadrijbaan in plaats van daar meedogenloos langs te suizen, was daar de tragische maar logische consequentie van. Ach, had ik tegen mezelf gezegd: ik hoef maar kleine stukjes.
Helaas bleek het vehikel na een maand of twee niet alleen een beetje zielig, het was ook nog krakkemikkig. De ketting begon last te krijgen van vrijheidsdrang en begon als een recalcitrante goudvis uit de voor hem bestemde verblijfplaats te springen – bij voorkeur op het moment dat de trein smachtend maar ongeduldig op me wachtte. Enkele oplappogingen oogstten nog enig succes, maar naarmate de maanden verstreken werd het defect hoogfrequenter en hardnekkiger. Van een slak werd ik een ezel, die bij iedere steen waaraan hij zich stootte kon afstappen en oplappen. Iets waar ik met de dag behendiger in werd – dat dan weer wel.
Eén voordeel had dit zenuwslopende bestaan waar naar verluid de bond tegen het vloeken al meermalen bezwaar tegen aangetekend had. Ik gunde mezelf een oriëntatie op een ander exemplaar. Een beter exemplaar. Een die misschien wel iets weg had van een echte fiets. Bye bye Halfords, welkom kwaliteit.
Maar wat te kiezen? Niet alleen de vouwfiets die ik had aangeschaft was een kneuzenmobiel. Sterker nog: bijna geen enkele vouwfiets is gemaakt om er de show mee te stelen, laat staan om er vlot op voort te bewegen. Toegegeven, bij de duurdere modellen maken versnellingen nog iets goed, maar onder de ijzeren wetten van de natuurkunde kom je niet uit: hoe kleiner de wielen, hoe harder je moet blijven trappen om dezelfde snelheid te behouden.
De meeste modellen zijn ontwikkeld om ze mee te nemen in de kofferbak van de auto, onder je stoel in de bus of liefst in de handtas van je sportieve schoonmoeder. Het materiaal moet zo licht mogelijk, zodat ze zelfs bij de ergste hernia of tennisarm nog draagbaar blijven. Handig bij het vervoer, maar over het rijcomfort wordt niet gepraat. Lekker fietsen, dat doe je maar in het weekend, lijken de fabrikanten te zeggen.
Kon dat ook anders? Ja, ontdekte ik tijdens mijn zoektocht. Ja, bevestigde ik tijdens mijn eerste rit, twee dagen geleden. Er is een fiets die vouwt als al die lelijke eendjes, en rijdt als een sportieve citybike. Toegegeven: alleen sportievelingen zoals ik kunnen ermee uit de voeten, want echt licht en compact is ie niet – een dikke negentien kilo en een stevige kluif onder je arm – maar ja, draagcomfort en fietscomfort gaan nu eenmaal niet samen. Woonwerkverkeer gaf nog nooit zoveel voldoening.
Mij zit ie in elk geval als gegoten. Suizend van stoplicht naar stoplicht voelde ik me de Bart Brentjes van de Randstad, de roadrunner van de Amsterdamsestraatweg. En bovenal, de Katja Schuurman van de vouwvehikelarij.