Het bezoeken van een begraafplaats heeft altijd iets vreemds. Je gaat er op zoek naar iemand die leefde, maar vindt slechts de bevestiging van de dood. Een steen met uitgebeitelde woorden dekt een stuk grond af waarin de natuur zich jaren geleden ontfermde over je dierbare.
De steen van mijn grootouders lag er nog goed bij. We lopen terug in de richting van onze fietsen en laten onze blikken glijden over andere namen, jaartallen en woorden van troost, als stille voyeurs van andermans vervlogen verdriet. Vervlogen, dat is het vaak. Wie afscheid neemt zweert nooit te vergeten en klampt vast aan het sterke gevoel van gemis, dat ondanks die verbeten vastberadenheid met de jaren zal slijten.
Ik sta stil bij een willekeurige rechtop staande steen waarop een wit stickertje is geplakt. Ik zet een stap dichterbij en lees wat erop staat: ‘Willen de rechthebbenden van dit graf contact opnemen met de beheerder?’ Langzaam laat ik de boodschap van deze kille woorden tot me doordringen. Tegenstrijdige gedachten dringen zich bij me op. Het voelt kil, alsof deze overledenen na hun dood toch nog in de steek gelaten zijn, aan hun lot overgelaten tussen duizenden anderen wiens tijd ook voorbij is.
Maar tegelijk begrijp ik het ook. Wat heeft zo’n graf voor waarde, twee generaties later, wanneer het geraamte van de geboorte- en sterfdag al decennia geleden volledig ontdaan zijn van de laatste restjes vlees en bloed.
Verder lopend tot aan het grote toegangshek zie ik ineens veel meer van diezelfde stickertjes, in wit, oranje en blauw – vooral bij graven van voor de jaren tachtig, maar ook bij minder lang geleden geplaatste stenen. De medewerkster achter de balie knikt. Ja, achter die stickertjes schuilt een systeem. Hoe feller de kleur, hoe langer deze dode al in het rood ligt, hoe onverbiddelijker de onderhoudsmedewerkers zijn.
Het aantal wanbetalers neemt toe de laatste jaren, vertelt de dame. Het is ook best een flink bedrag, achthonderd euro, al is het voor tien jaar. Kleinkinderen hebben het er vaak niet voor over, daarvoor is de band met hun grootouders niet sterk genoeg geweest, of niet sterk genoeg meer. Ook op de laatste rustplaats begint de crisis haar sporen achter te laten. Verdriet is verworden tot een vaste last die eens in de zoveel tijd morrend wordt betaald, of niet. De herinneringen zijn te duur geworden.
Daar waar onderhoudsmedewerkers eerder nog een oogje dichtknepen en de bestickerde stenen met een snelle streek afsopten, liggen de onbetaalde graven er nu troosteloos bij. Hebben de nabestaande na meerdere jaren nog steeds geen teken van leven gegeven, dan verdwijnt de steen en herinnert nog slechts een lege plek aan de overledene.
Pas als er echt ruimtegebrek zal ontstaan, zullen ook de graven zelf geruimd gaan worden. De vrouw kijkt er zorgelijk bij. Ook zij vindt het een onprettig idee.