Zo tegen het eind van het jaar heeft iedereen zijn eigen rituelen. Ook journalisten en opiniemakers. Grofweg de helft houdt zich bezig met het samenstellen van jaarlijstjes, grofweg de andere helft schrijft stukjes waarin ze die lijstjes nuanceren, relativeren of afkraken.
Zo kwam Science traditiegetrouw met een lijstje belanghebbende wetenschappelijke gebeurtenissen, en ‘de doorbraak’ van het jaar. Immunotherapie tegen kanker, besloot de redactie, kreeg dit keer die eervolle titel.
Geen doorbraak, schreef collega-wetenschapsjournalist Asha ten Broeke vandaag prompt in haar Volkskrantcolumn. Wetenschap gaat in kleine stapjes, betoogde ze. Een paar vooruit, soms een paar terug, en langzaam in de goede richting. Dat moeten mensen beseffen.
Psycholoog Daniël Lakens ging deze week in vakblad De Psycholoog nog een stapje verder: hij is van mening dat wetenschapsjournalisten maar helemaal geen nieuwsberichten moeten maken op basis van enkele studies, omdat die na verloop van tijd bijna allemaal onwaar blijken te zijn. Bovendien, één bron is geen bron, één studie is geen bewijs. Meta-analyses, waarin een groot aantal studies tegelijk wordt geanalyseerd, zijn veel relevanter. Hij heeft natuurlijk een punt, net als Asha een punt heeft.
Toch ben ik het niet helemaal met hen eens. Wie alleen meta-analyses verslaat, verliest de grip op het wetenschappelijk bedrijf. De betrouwbaarheid van meta-analyses hangt af van de kwaliteit van de onderliggende studies. Als ik een huis laat bouwen met stenen waarvan ik de kwaliteit niet ken, ga ik er zodra het klaar is niet met een gerust hart slapen, hoe degelijk het er ook uitziet. De nieuwsconsument heeft recht op inzicht in het wetenschappelijk bedrijf. Een goede wetenschapsjournalist rapporteert dus over meta-analyses én losse studies, en geeft daarbij inzicht in de kwaliteit en werkwijze van de onderzoekers.
En wat de relativering van Asha betreft: er zijn wel degelijk wetenschappelijke doorbraken en hoewel ze altijd vooraf worden gegaan door andere experimenten, bestaan die soms écht uit enkele studies.
Meestal zijn die doorbraken het gevolg van nieuwe methodes en apparaten. Van Leeuwenhoek kon dankzij zijn microscoop als eerste microscopisch leven bekijken. Dankzij nieuwe chemische analyses konden Watson en Crick hun legendarische artikel publiceren waarin ze het DNA-molecuul beschrijven. En uit het vakgebied waar ik me al een jaar mee bezig houd: dankzij DNA-analysetechnieken werd duidelijk dat er veel meer verschillende micro-organismen op ons lichaam leven dan we ooit gedacht hadden.
Natuurlijk deden de wetenschappers die mooie sier maakten met de baanbrekende ontdekkingen die niet alleen, maar zoals er ooit een mens was die een eerste stenen bijl maakte waarmee hij vlees kon snijden, is er in deze tijd steeds één ontdekking die een grotere stap vooruit is dan de voorgaande.
Doorbraken zijn ontdekkingen die een nieuw perspectief op de zaak werpen. Voor wetenschappers zijn doorbraken ontdekkingen die heel veel nieuwe vragen doen opborrelen, of die heel veel nieuwe toepassingen in het verschiet brengen. Of het zijn ontdekkingen die laten zien dat bepaalde toepassingen levensvatbaar zijn.
Natuurlijk zijn die toepassingen er nog niet meteen. Zo ook met de doorbraak van 2013: eindelijk lijkt immunotherapie te kunnen werken. Dat betekent niet dat alle oncologen morgen hun patiënten kunnen opbellen met het blijde nieuws dat ze een nieuwe behandeling voor hen hebben. Maar deze doorbraak is een proof of concept, die het perspectief op kankerbehandelingen verandert, of in elk geval verbreedt: niet (alleen) de tumor aanvallen, maar (ook) het immuunsysteem aanzwengelen. Dat biedt mogelijkheden voor het ontwikkelen van therapieën, die er nog lang niet zijn maar nu wel reëel lijken.
Jarenlang hebben heel veel onderzoekers met hun experimenten en resultaten zachtjes tegen een denkbeeldige muur geduwd, en nu is hij dan eindelijk geslecht – een nieuwe kamer openbaart zich, met nieuwe mogelijkheden en nieuwe uitdagingen. Zoiets mag je best een doorbraak noemen.