Het nieuwe Coronavirus

Essay: ‘Een paniekzaaier werd ik genoemd’ – kritische journalistiek in coronacrisistijd

Moet je als goed wetenschapsjournalist in tijden van corona een zo kritisch mogelijke houding aannemen, of vooral de keuzes en afwegingen van het RIVM en het kabinet duiden en uitleggen? Mijn overpeinzingen, opgeschreven voor journalistenvakblad Villamedia

Ineens stond de coronacrisis op de stoep. Het was vrijdagmiddag 28 februari, ik stond net buiten bij mijn fiets toen mijn vrouw Zvezdana me belde: ‘Heb je het bericht van de kinderopvang gezien? Een kindje bij Zev in de groep heeft waarschijnlijk corona. Ik ga hem nu halen.’ Ter plekke was de informatieverstrekking summier. De testuitslag van het jongetje zou later die avond volgen. We wilden graag dat Zev getest zou worden. Mijn opa lag op sterven, mijn ouders en schoonouders niet in perfecte gezondheid en nu wisten we niet of we bij hen langs konden.

Vele telefoontjes met de GGD, de huisarts en de kinderopvang volgden. Na drie dagen waren een paar dingen ons duidelijk geworden: erg geolied oogde de machine van RIVM en GGD niet. De GGD deed er niet álles aan om mogelijke besmettingen op te sporen en Zev zou niet getest worden.

Uiteindelijk bleek het jongetje van de opvang na een eerste positieve test tóch niet besmet en dus kwamen we met de schrik vrij. Maar inmiddels kon ik niet meer terug. Ik had de crisis de weken ervoor al redelijk gevolgd, nu stond ik er middenin.

Vanaf dat moment stortte ik me volledig op het dossier. Mijn achtergrond kwam goed van pas: met een bachelor biomedische wetenschappen op zak, volgde een master in infectieziektenepidemiologie en ik studeerde af als master in de wetenschapscommunicatie. Al researchend drong de ernst van de situatie tot me door: als er niet snel gehandeld werd, kon dit virus ook hier voet aan de grond krijgen en zich razendsnel verspreiden. En om me heen leken nog maar weinig mensen hiervan doordrongen.

Dat leverde een vreemde combinatie van ongeduld en ongemak op. Toen een week later mijn inmiddels overleden opa begraven zou worden, drong ik erop aan borden neer te zetten dat er geen handen geschud zouden worden. Sommige familieleden deden er nog wat meewarig over, maar tijdens de koffie met cake werd bekend dat bijeenkomsten met meer dan 100 aanwezigen verboden zouden worden. Pas een paar dagen later zou premier Rutte officieel afraden handen te schudden.

Ook op de sociale media proefde ik eenzelfde soort weerzin. Mijn kritische, nu en dan alarmistische toon werd me door lang niet iedereen in dank afgenomen. Paniekzaaier, werd ik meermaals genoemd. Mensen dreigden me te ontvolgen of drukten me op het hart toch vooral constructief te blijven.

Ondertussen dringt het besef van de ernst langzaam maar zeker ook tot in Den Haag door. Op 16 maart richt premier Rutte zich in een nu al historische speech aan alle Nederlanders, waarin hij benadrukt dat het virus voorlopig ‘onder ons zal blijven’. We zullen de kwetsbaren moeten beschermen en door ondertussen het virus gecontroleerd door de gezonde bevolking te laten gaan, groepsimmuniteit moeten opbouwen. Een vaccin zal er immers pas op zijn vroegst over 18 maanden zijn.

Terwijl de meeste Nederlanders zeer instemmend en positief reageren op de heldere woorden van Rutte, zie ik vooral een aanpak die de afgelopen dagen in Groot Brittannië scherp is bekritiseerd. Hij klinkt zo logisch en elegant, maar we weten te weinig over het virus om er, hoe gecontroleerd ook, miljoenen mensen aan bloot te stellen. En om niet alsnog de ziekenhuizen te overspoelen, zullen maatregelen alsnog vele maanden, zo niet jaren moeten aanhouden.

Ik ontvang berichten van verschillende mensen die op basis van simpele berekeningen laten zien hoe onmogelijk de combinatie van groepsimmuniteit, ziekenhuis­capaciteit en het beschermen van kwetsbaren is. Een clubje studenten, vooral wiskundigen, heeft een actie­groepje opgericht dat aan een document werkt. Domweg varen op deze fringe expertise kan ik niet, maar de berekeningen zetten me wel op scherp. Desgevraagd laten twee experts aan wie ik ze doorstuur weten dat ze er niet direct iets tegenin kunnen brengen.

Op 19 maart bepleiten journalisten in het Mediaforum op NPO Radio1 naar aanleiding van het optreden van viroloog Ab Osterhaus in Op1 om het beleid niet te bekritiseren. Ik tweet: ‘Dus we moeten dan maar blindelings vertrouwen en samen het ravijn in lopen?’ Die tweet komt me op nogal wat backlash te staan. Ik snap dat het woord ravijn wat stevig aangezet was, maar deze technocratische reflex lijkt me niet gezond. Er zijn twee kampen ontstaan waarbij de een al bij voorbaat het beleid en handelen van de overheid en RIVM sterk in twijfel trekt en de andere die door dik en dun lijkt te willen steunen. Beiden lijken me ongezond.

Ik verbaas me over de bijtende reacties van mensen die normaal zo open lijken te staan voor een scherp debat. Een interview met sociaal psycholoog Frenk van Harreveld van de Universiteit van Amsterdam maakt het een stuk helderder: ‘In tijden van onzekerheid voelen mensen een zeer fundamentele behoefte aan controle. Ervaren ze daar een gebrek aan dan gaan ze dit ter compensatie uitbesteden aan een sterke leider of overheid, de zogeheten ‘capabele ander’. Maar die moet natuurlijk wel de indruk wekken capabel te zijn.’

Maar meer dan ooit lijkt het me nu belangrijk om kritische vragen te stellen. Het staat buiten kijf dat onze regering, het RIVM, GGD’s, huisartsen, zorgverleners en al die anderen, hun stinkende best doen om ons zo goed mogelijk door deze pandemie te loodsen. Maar juist in dit soort situaties kunnen blinde vlekken optreden, is soms expertise nodig die de beslissers niet in huis hebben. Juist nu kan een verkeerde afslag desastreuze gevolgen hebben. En wat doen we als iemand in volle vaart dreigt de verkeerde afslag te nemen?

Een deel van mijn Twittercritici wees me op het feit dat we gewoon moesten vertrouwen op de wetenschap – het RIVM had heus de beste experts in huis. Maar als er een moment is waarop wetenschap niet los gezien kan worden van politiek en maatschappij, is het wel wanneer de belangen en urgentie zo groot zijn als nu. Bovendien gaan de meeste vragen niet over de wetenschap zelf, maar de interpretatie en toepassing ervan. Wanneer beleid robuust is, moet het ook in dit soort tijden tegen een stootje kunnen.

Ik sprak erover met wiskundig psycholoog Eric-Jan ­Wagenmakers, naar aanleiding van een column in vakblad De Psycholoog. Daarin pleitte hij voor georganiseerde zelfkritiek. Hij verwijst naar de historische speech van premier Rutte. Toen hij die voor het eerst hoorde vond hij het een overtuigend verhaal. Maar daarna begon het te knagen. ‘Hadden ze wel nagedacht over de mogelijke nadelen van dat inzetten op groepsimmuniteit? Vast wel, maar ze legden het niet uit. Op zo’n moment ben ik er niet gerust op.’ De onderbouwing van het beleid, aldus Wagenmakers, bestond maar uit één laag: de nadelen van de alternatieven werden benoemd en de voordelen van het gekozen beleid. ‘Maar iedereen die een betoog heeft leren schrijven, weet dat je op zijn minst enkele tegenwerpingen moet meenemen, al is het maar omdat je ze dan meteen kunt ontkrachten. Die zelfkritiek mist.’

Waarom gaat Nederland in tegen het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie, om onder alle omstandigheden zoveel mogelijk te testen, testen, testen?

Voor die tegenwerpingen zijn wij er als journalistiek. Neem het niet standaard testen van zorgpersoneel met klachten, waarvoor het RIVM heeft gekozen. Dit valt niet te rijmen met de noodzaak om hen zo lang mogelijk gezond aan het werk te houden, ook als zij niet in de meest kritische functies werken. En wanneer zieke zorgverleners ongetest doorwerken en hun collega’s, patiënten en familie besmetten, fungeren ze als super verspreiders. In Groningen hebben ze juist om deze redenen het landelijke beleid losgelaten. Het is noodzakelijk dit verschil van inzicht te beschrijven. En waarom gaat Nederland in tegen het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie, om onder alle omstandigheden zoveel mogelijk te testen, testen, testen?

Frits van Exter noemde het in zijn column op de site van Villamedia de kunst van ‘verantwoorde kritiek’. Want voed je niet de boze massa onderbuikburgers die bij voorbaat al kritiek hebben op alles wat Rutte en het RIVM doen? Speel je het rechtse blok van Wilders en Baudet niet in de kaart? Toch vind ik dit allebei geen redenen om onze rol als waakhond te verzaken. Ja, het gaat om de juiste toon, de juiste balans. Maar ik ben ervan overtuigd dat het verstandiger is om constant de vinger aan de pols te houden, dan zoals René Héman, voorzitter artsenvereniging KNMG op 9 maart schreef op medisch­contact.nl: ‘Laten we onze kritische kanttekeningen bewaren voor de evaluatie’.

Tot slot: in deze tijd is het óók meer dan ooit belangrijk om ook op jezelf scherp te blijven: er is een kans dat je zelf last krijgt van tunnelvisie. Dus ja, dan kan het dat je volgende stuk ingaat tegen wat je eerder schreef. In plaats van te vrezen voor gezichtsverlies, zouden we juist dit soort voortschrijdend inzicht moeten koesteren en er open over zijn. Ikzelf probeer dan ook steeds weer andere invalshoeken te vinden, te blijven lezen wat niet aansluit op mijn huidige denkrichting en in discussie te gaan met ingewijden en minder ingewijden die er anders over denken – aan ons de taak die inzichten te bundelen en te delen. Alleen heel veel kritische geesten samen kunnen ons hier op een goede manier uit loodsen. Zoals een wetenschapper me afgelopen week tijdens een interview zei: ‘Het gaat allemaal zo snel en jullie journalisten halen ons zo nu en dan in. Soms vraag ik me af wat ik nog kan toevoegen.’