Dit is het dus. Versterven. Je lichaam langzaam, tergend langzaam van binnenuit opvreten, tot er letterlijk niks van over is. We zitten er weer, in het kringetje om het bed van mijn oma. Maar waar ze de vorige keer dat ik er was nog overeind zat, zo fier als ze kon, ligt ze nu op haar zij, ineengekrompen. Haar gezicht is ingevallen, verder vermageren is domweg onmogelijk. Haar rechteroog is een klein beetje open gevallen, waardoor ze ons lijkt aan te kijken, maar van zo ver weg, dat onze aanwezigheid hoogstwaarschijnlijk niet tot haar visuele systeem doordringt.
Terwijl we slokjes nemen van onze koffie, valt haar mond langzaam open. De restanten van haar laatste tanden steken naar buiten. Haar ademhaling is rustig, maar sneller dan gisteren, zegt mijn opa, die met zijn vinger over haar wang strijkt. De nuchtere verzorgende en tedere echtgenoot leveren een strijd in zijn hoofd. Hij vertelt wat de zusters hem vertelden, dat dit vasten meestal drie tot tien dagen duurt, dat ze blauwe plekken heeft gekregen op haar knieën die duiden op een verder verslechterde circulatie.Dan is hij stil, zucht en schudt zijn hoofd. Voorzichtig duwt hij haar mond dicht, haar boventanden drukken in haar onderlip.
We praten wat, maar gesprekken zijn het niet. Mijn ouders arriveren en kussen haar. Zij waren er gisteren ook, maar zien hoe groot het verschil is met toen. Ze gaan zitten naast mijn oom en tante in de kring om het bed. Zo zitten we, zwijgend, en kijken elkaar aan, de drie broers. Dan knikken we en staan op. Mijn opa schuift opzij en geeft ons de ruimte afscheid te nemen. Ik beweeg toe naar het laatste restje van mijn oma, kus haar, zeg ‘dag oma’, draai me om, wil de anderen nog gedag zeggen maar loop door naar de gang, opwellende tranen onderdrukkend. Haar aanblik heeft me misselijk gemaakt, het was niet mijn oma, maar de dood die me net aankeek. Daar, met mijn rug naar het tafereel, laat ik ze komen, wrange tranen, tranen van waarom op zo’n manier. Tranen van afscheid zijn het niet, dat heb ik twee jaar geleden al genomen. Definitieve tranen, dat wel.
Er is iemand achter me komen staan. Ik draai me om. Het is mijn moeder, met even betraande ogen. ‘Ik vind het zo fijn dat jullie er alle drie zijn’, zegt ze. ‘Ja, het is goed zo.’ we omhelzen elkaar en huilen, samen. Dan haal ik diep adem, stap naar binnen en zeg de rest gedag. Naar mijn oma durf ik niet meer te kijken, bang voor een volgende golf van overweldigend verdriet. Met een gebroken stem wens ik mijn opa sterkte. Bij de uitgang zegt de receptioniste tot ziens. ‘Waarschijnlijk niet’, zeg ik zacht.
Om vijf voor twaalf schrik ik wakker van mijn moeders naam trillend verlicht op mijn telefoonscherm. Mijn vaders stem spreekt de woorden die ik al weet, de details sijpelen langzaam door. In rust overleden. Zojuist. Op de achtergrond hoor ik mijn moeder, praktisch, luid sprekend, waarschijnlijk met een van mijn ooms. Zelf condoleer ik mijn vader in weinig woorden. Terwijl ik gedag zeg knakt weer mijn stem. Dan hang ik op. ‘ Ik hoef vast niet te vertellen wat ik net heb gehoord.’ breng ik uit in de duisternis van mijn slaapkamer. ‘Nee.’
Daniques hand rijkt naar me toe onder de dekens, de tranen komen weer, van opluchting, dat het nog zo snel gebeurd is, dat ik terug was uit Afrika en haar samen met mijn broers gedag heb kunnen kussen. Tranen van dit was het dus. Het schrijven heeft het verdriet niet minder, maar eerder intenser, dieper, gemaakt. Het is goed. Terwijl ik mijn wangen afdroog kan ik alleen maar denken aan mijn opa, hoe hij vandaag naast haar zat, haar laatste warmte streelde, zolang het nog kon, hoe dit proces de afgelopen jaren zijn leven vulde, het beste van zijn liefde boven bracht en hoe er nu een gapend gaat voor hem ligt.
Lieve oma, hoe vaak hebben de afgelopen maanden niet gedacht dat het beter zou zijn als het snel voorbij zou zijn? Steeds leek het snel te gaan maar dan was u daar weer, als een duveltje uit een doosje, met een opleving van eet- en levenslust, een gevatte opmerking, en glimlach en een lief woord voor iemand die u dierbaar was. We koesterden die momenten. U was eigenwijs, ook nu nog, sterven zou u op uw moment. Noem het de meest wrede vorm van een zelfgekozen levenseinde, alleen voorbehouden aan hen die een ijzeren wil hebben, en kunnen besluiten dat hun tijd gekomen is. Noem het uit het leven glijden, langzaam en vredig. Omdat het op was.
Lieve oma, ik zal u niet herinneren zoals ik u gisteren zag. Ik zal u herinneren zoals u ruzie maakte met uw ijsbakje maar genoot van ons uitje in de Kampense bioscoop, vlak voor u die grote stap richting dit moment zette, zoals u uw duim op stak de laatste keer dat u me zag. Hoe u me leerde kruimeltjes ook brood zijn en dat op een verjaardag nooit iedereen tegelijk weg hoort te gaan. Oma, we hebben u al erg gemist de afgelopen twee jaar, en dat zal alleen maar meer worden.