regular

Hard gespeeld

Het begon met ons aanbod ook voor het weekend nieuws te gaan leveren.

We, de zes wetenschapsjournalisten van mijn collectief, Bureau Wibaut. Sinds een maand of dertien leverden we iedere doordeweekse dag twee nieuwsberichten aan de grootste nieuwswebsite van Nederland.

De pas aangestelde adjunct-hoofdredacteur kwam er speciaal voor op bezoek. We serveerden taart vanwege onze jarige samenwerking. We wisselden positieve geluiden uit. Hij wilde meteen de afspraken wat helderder op papier zetten.

Hij wilde praten over geld.

Het verhaal was natuurlijk langer en complexer, maar in het kort kwam het hier op neer: hij wilde wel meer berichtjes, maar dan wel voor minder geld. Met zijn collega hadden we een paar maanden eerder ons dagelijkse quotum omlaag bijgesteld, omdat wij met de afspraak die we daarvoor hadden ongelukkig waren. Nu was hij dat. Nu waren we duurder dan alle andere secties. Te duur.

Dat we daarvoor méér leverden dan ons werd gevraagd, dat we werkten als team, elkaar scherp hielden en onze eigen eindredactie vormden, altijd de oorspronkelijke bron zochten en checkten, open stonden voor extra spoedklusjes en een specialisme beoefenen dat om meer research vergt, dat waardeerde hij echt wel, maar hij had een budget. Een beperkt budget.

Denk er maar over na, zei hij.

De paradox knelde: die tevredenheid en dan toch deze boodschap. Waren we dan echt zo duur? Moesten we dit zomaar accepteren? Wij hadden het afgelopen jaar ook al geaccepteerd dat onze manier van werken een simpele consequentie had: het eerste uur dat we aan een bericht besteedden werd betaald, het tweede deden we er uit eigen zak bij. Om onze kwaliteitsstandaard te halen. Omdat honderdduizenden mensen onze stukken lazen. Omdat we goede wetenschapsjournalistiek belangrijk vinden, ook voor een populaire nieuwswebsite. Dat was onze missie.

Ik stelde een mail op. We discussieerden erover, pasten hem aan, ik drukte op send. Het stond er duidelijk: wij wilden staan voor onze kwaliteit, het bedrag waarvoor we werkten was al laag, dit vonden we acceptabel maar nog lager, dat zou onder onze ondergrens schieten.

We wachtten in spanning af. Twee dagen later kwam het antwoord. De toon was mild, hij had erover nagedacht, en kwam met een nieuw bod: precies tussen dat van hem en ons in.

Koortsachtig overleg. Zat hier nog rek in? Het leek er niet op. konden we dit accepteren? Erg veel lager was dit niet dan wat we vroegen, al liep het verschil in totaal wel op. Het ging om een paar euro’s, maar wel een paar zure euro’s. Alleen creatief onderhandelen kon ons nog iets opleveren, verder afdingen niet.

Bijna had ik teruggemaild: we doen het. Toen kwamen de andere geluiden. Over redelijke tarieven. Over waardering voor kwaliteit. Over niet zomaar slikken.

Ik begon te twijfelen, en zwichtte.

Dit konden we niet accepteren. We moesten voet bij stuk houden. We konden altijd later nog dalen, we stonden toch samen sterk, als collectief? Zo vriendelijk mogelijk verwoordden we het: op basis van wat wij leveren, lijkt het eerder gestelde bedrag ons geen onredelijk bod. We willen graag samen nadenken over initiatieven om de samenwerking nog meer uit te buiten.

‘Ik bel je later even, want het lijkt erop alsof het inderdaad vastloopt zo. En dat zou zonde zijn. Klopt het trouwens dat jullie eerste tegenvoorstel ook niet meer geldt?’
Dat stond nog, schreef ik. Hij liet het bod bezinken, mailde hij terug.

Dagen bleef het stil, tot er ineens een antwoord kwam. Per mail.

Mijn hart bonsde terwijl ik het bericht opende. Ik had gelijk gehad. Er kwam geen nieuw bod. Maar er was meer. Mijn ogen schoten omlaag, ik verstijfde en las:

‘In de tussentijd ben ik ook in contact gekomen met jullie voorganger, die aangaf weer beschikbaar te zijn. Ik heb een goed gesprek met hem gehad, waarin hij mij een aantrekkelijk voorstel deed.’

Met open mond wees ik naar mijn beeldscherm. De anderen keken op, ik wenkte.

Het eindigde met een voorstel. We mochten het weekend gaan doen. Voor zijn prijs. We hadden het hard gespeeld. We hadden verloren.